Skip to content

Exposities en recensies

Vanaf 2000 – een selectie

‘Made in Holland’, Multi Dutch Gallery, Amsterdam
‘Thuislozen’  in het stiltecentrum van het Universitair Medisch Centrum, Utrecht.
Atelier route De Pijp, Amsterdam.
‘De koeienparade’ Gemeente Arnhem- zie hiernaast
De Nederlandse Bank, Amsterdam,  expositie
‘Göz Nuru’ festival, de Doelen Rotterdam, expositie.
‘De vergankelijkheid’, samen met met Erik Andriesse, Leo Vroman, Marja de Raadt, Alberta Partisani en Caroline de Groot, Stadsmuseum Woerden.
‘Gemengde gevoelens in Zuid’, expositie en kunstroute in A’dam oud-zuid.
De Kunstlinie, najaarssalon van de Kunstenaarsvereniging Flevoland, Almere
Flevoziekenhuis Almere
De Kubus, Artstart, Lelystad
Galerie Bos fine art, Lelystad/Utrecht
De Kubus, Lelystad, solo-overzichtstentoonstelling

Eerder

Stichting Vrouwen in de Beeldende Kunst/ Amazone (SVBK),Amsterdam, solo expositie.
Poetry Park, Rotterdamse kunststichting:  expositie en ‘live painting’
Eindexamenexpositie Gerrit Rietveld Academie, Amsterdam
Window Gallery, Stadsdeelkantoor ‘de Pijp’, Amsterdam, solo expositie
Galerie ‘Linnenbank’, Blaricum; solo expositie.
Stadsgalerie, Emmen (Dr): Groepsexpositie ‘Turkse Kunstenaars in Nederland’.
Herenhuis Galerie, Enkhuizen; expositie.
Tropeninstituut/SoeterijnTheater Amsterdam; solo expositie.
Radio kunstwerk: ‘Brief aan Renee’, i.o.v. de VPRO radio voor het programma: ‘de 1% regeling’.
Open Ateliers/Kunstroute stadsdeel ‘De Pijp’, Amsterdam.
Amsterdams Historisch Museum, groepsexpositie in het kader van ‘Amsterdam’a Anadolu daki…’, tentoonsteling over 25 jaar Turkse migratie in Nederland.
‘Lengte, Breedte, Diepte’, expositie in De Gele Rijder, i.s.m. Gemeente Museum Arnhem.
Galerie Fi Beiti, Amsterdam; solo expositie.
Het ‘Sivas’ project en andere schilderijen in het IISG (Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis), Amsterdam; solo expositie.

Recensies

Mensenlandschappen’

Paul Nieuwenhuizen, kunsthistoricus 

Kijkend naar de schilderijen van Neval Gölay kan het gevoel je overvallen iets te zien wat niet voor jouw ogen bestemd is: die kwetsbare lichamen die liever ongetoond lijken te willen blijven, die grote ogen die te veel prijsgeven over wat het betekent om te leven.  Pas als je je weer herinnert dat beeldende kunst gemaakt wordt om zichtbaar te zijn, ga je de confrontatie opnieuw aan.  Nu blijkt dat je gène misplaatst was: in deze figuren schuilt een innerlijke kracht die hun veel sterker maakt dan zij op het eerste gezicht lijken. Door hun huid heen word je een schijnsel gewaar van spirituele onaantastbaarheid en in hun pupillen ontdek je een kiem van onverzettelijkheid.  Zelf lijken de afgebeelde personen zich echter niet of nog maar nauwelijks bewust van de mogelijkheden die zij in zich bergen.Voor wie Nevals gedrevenheid kent, haar onbedwingbare neiging om bij alles wat zij doet tot de bodem te gaan en haar onverwoestbare geloof in de spirituele kracht van de mens, komen deze werken niet als een verrassing.

In het sprookjesachtige landschap van ‘Waterval 1’ uit 1995 staat een jonge vrouw vastgebonden aan een boom, zinnebeeld van haar onderworpenheid aan de natuurwetten.  Dwars door de compositie heen loopt de melkwitte stroom van een rivier die ontstaat uit een waterval, symbolen van het leven.  Op de voorgrond van dit maan-overgoten tafereel staat dezelfde vrouw als die op de achtergrond, met ogen die duidelijk iets nieuws hebben gezien.  Zij heeft zich losgemaakt, maar weet nog niet welke koers haar leven zal nemen.

De laatste jaren heeft Nevals werk in verhoogd tempo nog aan intensiteit gewonnen.  Haar composities beperken zich tegenwoordig tot een enkele frontaal weergegeven naaktfiguur of menselijke kop, groot in het beeldvlak geplaatst tegen een ongedefinieerde achtergrond.  De naar geheel eigen anatomische wetten luisterende naakte lichamen brengen een scala aan emoties over en bieden daarnaast aanleiding tot vrijelijk associëren.  De soms onwaarschijnlijk grote ogen van de gefingeerde portretten lijken zich rechtstreeks in de ziel van de toeschouwer te boren en dwingen deze tot zelfonderzoek.

Tegelijkertijd is Nevals kleurgebruik soberder en donkerder geworden, waarbij een voorkeur voor roden en blauwen in het oog springt, en heeft haar verfbehandeling aan subtiliteit gewonnen.  Uit transparante laag na transparante laag laat zij haar voorstellingen langzaam te voorschijn komen.

Het ontroerende ‘Schaammeisje’ uit 1997 toont een nauwelijks ontloken jonge vrouw die bedeesd haar borsten bedekt met haar armen.  Haar gezicht met neergeslagen ogen in het halfduister is vlak geschilderd, zodat alle nadruk valt op haar door middel van geraffineerde contourlijnen en sensuele verfstreken vormgegeven lichaam.  Uit de houding van het meisje spreekt een sterke neiging om zich af te sluiten voor onze blikken, maar het is geen preutsheid die haar parten speelt.  De schaamte waaraan zij haar naam dankt geldt niet zozeer haar lichaam, als wel haar lichamelijkheid.

Dit zou een zuster kunnen zijn van de Eva van na de Zondeval, die zich beroofd ziet van haar paradijselijke staat van eenheid met de schepping en die nu beseft haar verdere leven op aarde in gebondenheid aan de materie te moeten slijten.  Wat zij echter nog niet lijkt te weten, is dat binnen in haar nog altijd de Goddelijke vonk gloeit die haar in staat stelt zich ooit weer samen te voegen met het verloren deel van haar ziel.  Als een inwendig licht straalt deze spirituele kracht uit haar lichaam, dat hierdoor al aan stoffelijkheid lijkt te verliezen.

Nevals monumentale uitbeeldingen van menselijke gezichten zijn geen portretten in de zin dat zij bestaande personen uitbeelden.  Het betreft hier algemene types, mannelijk, vrouwelijk of androgyn.  Je zou ze kunnen beschouwen als alter ego’s van de kunstenaar, een soort spirituele zelfportretten. Maar de toeschouwer zal er ook steeds iets van zichzelf in herkennen.  Kwetsbaarheid en kracht zijn ook hier verenigd in dezelfde persoon en parallel hieraan vormt de menselijke verschijning wederom het toneel van de strijd tussen materie en geest.

Een intrigerend voorbeeld in dit genre vormt een ongetiteld doek uit 1998, waarop een knaap of jonge vrouw van onmiskenbaar mediterrane afkomst ons indringend aankijkt.  Het uit steenrode tinten opgebouwde onderste deel van het gezicht en de hals contrasteren sterk met het in blauw geschilderde voorhoofd.  Deze niet door enige speciale werking van het licht gemotiveerde bijzonderheid wordt echter nauwelijks als een onnatuurlijkheid ervaren doordat er in dit schilderij überhaupt geen sprake is van een consequente weergave van schaduwen en lichtpartijen en verder de hele wijze van modelleren tamelijk willekeurig is.  Haast ongemerkt dringt zich aldus de associatie op van een sereen voorhoofd, een open hemel waar de geest vrij kan zweven.

Nevals kunst is ernstig maar zelden somber. 

September 1999

De eindeloze achtergrond van Neval Gölay

Aernout Hagen, kunsthistoricus  Rembrandhuis Amsterdam.

Neval Gölay (1961) heeft zich in verschillende perioden op het schilderen van bepaalde onderwerpen toegelegd. In de jaren ’90 concentreert zij zich in haar olieverfschilderijen vooral op de mens: figuren, halffiguren en portretten. Aanvankelijk speelt de omgeving een belangrijke rol.

Een meisje met vlechten, op de rug gezien, kijkt naar een levendig landschap met een kronkelende rivier; haar omgeving wordt verder gevormd door een gefantaseerd bos van rode en groene bomen. Aan één van de boomstammen is een vrouw vastgebonden met een touw. Dit surrealistische tafereel wordt op een doek van enkele jaren later bijna precies zo herhaald. Maar het grootste verschil is dat het meisje daar een volwassen vrouw is geworden die ons aankijkt. Is zij dezelfde als de vastgebonden vrouwen staat die gebondenheid voor onderworpenheid aan de natuur? In elk geval wordt de toestand waarin de figuren verkeren zichtbaar bepaald door hun omgeving. Zo’n bepalende omgeving kan ook iets anders zijn, bijvoorbeeld een druk station. Een deftige mevrouw, gekleed in een opvallende, rode jas met een blauwe bontkraag, wacht, waarschijnlijk op een vertrekkende trein. Zij heeft lange, dunne vingers. Haar gezicht is uit witte en paarse vlakken opgebouwd, haar trekken zijn met een fel ceruleumblauw aangegeven. Haar gezicht staat in de wachtstand. Gaat zij straks op reis en waarheen dan? Of gaat de reis niet meer door? In 1999 maakt Neval Gölay een reeks schilderijen over een omgeving die weinig troost kan bieden: de psychiatrische inrichting. Een naakte vrouw ligt op de grond en slaakt met gesloten ogen een onmachtige schreeuw. Een man zit op een stoel, een been over het andere geslagen; hij staart met berouwvolle blik voor zich uit, terwijl zijn handen bloeden. In deze schilderijen gaat het letterlijk en figuurlijk om verwrongen wezens, naar binnen gekeerd, die geen troost vinden in hun omgeving. Maar op een later schilderij zien we hoe de achtergrond in de vorm van een eindeloze zee juist rust en troost biedt aan een oude vrouw op het moment dat zij haar dood ziet naderen. Daarnaast zijn er de figuren en koppen tegen een onbepaalde achtergrond. Door de spaarzame en gevarieerde manier waarop de verf is aangebracht, blijft het een achtergrond met suggestie van diepte. Een halfnaakt meisje verbergt haar roze borsten onder haar lange haren en een geheven arm. De achtergrond is neutraal bruin, het gezicht met paarse en blauwe schaduwen rond de ogen, komt naar voren; zij kijkt ons aan, met een kwetsbare, maar tegelijk zelfverzekerde blik.Op een ander doek, met horizontaal formaat, zien we een magere man zitten (of is het een vrouw?). Hij draagt een modieus wit pak, zijn benen zijn gestrekt zichtbaar, zijn voeten rusten op een tafeltje en op zijn schoot licht een hoed. Het in fel roze geschilderde silhouet, met spichtige handen en puntige oren, doet aan figuren uit de jaren 1980 van de Italiaanse schilder Francesco Clemente denken. De achtergrond is paars, het wit van het pak is blauwig. De blik van de uitgebeelde persoon is naar rechts gekeerd. Angstig en gespannen let hij op iets of iemand die wij niet kunnen zien. Die blik bepaalt de sfeer van het schilderij. Bij de koppen, meestal frontaal weergegeven, draait het nog meer om de blik in de ogen van de geportretteerde. De gezichten zijn naar ons toe gewend, maar de ogen lijken ons niet te zien. Alle personen: mannen, vrouwen, androgyne personen, blank of negroide, lijken met ernstige en tegelijk treurige blik te verlangen naar iets dat ver weg is. Niet alleen de ogen, maar ook de monden zijn opvallend, met sensuele lippen die vastberaden op elkaar zijn geklemd. De kleurvlakken, waaruit de gezichten zijn opgebouwd, gaan nu eens uiterst schilderachtig zonder duidelijke grenzen in elkaar over, dan weer zijn ze grafisch scherp gescheiden en roepen met hun verzadigde, felle kleuren herinneringen op aan de expressieve portretten uit de jaren 1930 van Charley Toorop. Ten slotte worden gezichten opgenomen in reeksen van kleine doeken. Dat gebeurt bijvoorbeeld in een serie van zestien doeken (elk 50 x 40 cm) uit 2001. Ze bevatten symbolische voorstellingen die horen bij verschillende fasen in de levensloop van een mens. Tussen de wieg en het graf is er een bel die je roept om naar jezelf terug te keren, het maken van een brood staat voor de scheppingsdrang, een bokser voor de noodzakelijke strijd, een klok en een wiel voor de voortgang van de tijd. Een ster vertegenwoordigt de schittering die elk mens op een bepaald moment in zijn leven zal uitstralen. Een baby heeft het gezicht van een bejaarde, alsof begin en eind al van tevoren zijn bepaald.

In datzelfde jaar 2001 laat Neval Gölay de figuren en koppen achter zich en begint zij aan een reeks van geschilderde bloemen. De bloemen zijn van zeer dichtbij weergegeven, alsof er is ‘ingezoomd’ op het hart. Deze indruk wordt versterkt doordat de geopende bloemen beeldvuliend zijn en de uiteinden van hun blaadjes door de randen van het doek zijn ‘afgesneden’. De grote formaten met uitbeeldingen van exotische soorten in fel paars, roze en rood, hebben een overweldigend effect. De kern, vaak subtiel met potlood geaccentueerd, lijkt op het blote oog van een geportretteerde persoon. Het’ oog’ wordt omringd door harige meeldraden en een krans van bloemblaadjes. De blaadjes golven nu eens barok naar buiten, dan weer wisselen zij elkaar af in keurige rijtjes van afgemeten driehoekjes. Elke bloem is een wereld op zich: zowel vrouwelijk als mannelijk, tegelijk uitbundig en ordelijk. Vaneen omgeving of achtergrond is op deze schilderijen nauwelijks iets te zien.

Na enkele experimenten in collage, ontstaat in 2003 een serie schilderijen gewijd aan schepen. De kunstenaar was gefascineerd door de aanblik van boten in de haven. Maar zij liet zich tegelijk inspireren door een Turks gedicht over vrijheid en ruimte. In deze serie zien we geen boten varend op zee. De boten liggen vast aan de kade met touwen en kettingen. Toch is de zee steeds op de achtergrond aanwezig, net zo prominent als op eerder genoemd schilderij over de stervende vrouw. De zee kan allerlei betekenissen hebben. Zij kan staan voor oneindigheid, maar ook voor ruimte en vrijheid. Het beeld van de stevig vastgeknoopte schepen contrasteert met de uitgebreidheid van de zee. Niet alleen de zee, of het water is een terugkerend onderwerp in het werk van Neval Gölay . Het touw kwamen we ook al eerder tegen, namelijk bij de vrouw die was vastgebonden aan een boom. Het vastbinden associeer je gemakkelijk met onvrijheid. Dat kan ook voor de vastgemaakte boten gelden. Verplichtingen en gehechtheid verhinderen de afvaart in de richting van de vrijheid. In de serie worden de boten, hun masten, touwen, kettingen en stootkussens tegen de kade steeds minder gedetailleerd uitgebeeld. Zij worden geabstraheerd; de compositie in het platte vlak wordt benadrukt. Achtergrond en voorgrond zijn even belangrijk. De abstractie wordt verder doorgevoerd. Hierna volgen schilderijen van nog rigoureuzer geabstraheerde landschappen. Idyllische heuvels, wild stromende waterpartijen en luchten gevuld met een etherisch licht, gaan als waterig maar tegelijk breed opgezette vlakken langzaam maar zeker in elkaar over. De achtergrond is voorgrond geworden…

Oktober 2004